De essentie van paardrijden
De essentie van paardrijden bstaat uit het paard, de ruiter en het team dat zij samen vormen.
Het paard
• Een paard dat vlucht, vlucht vanuit zijn achterhand. Zijn wervelkolom is zo stug dat de impuls (LEEUW!) razendsnel in een voorwaartse vluchtbeweging wordt omgezet. Vergelijk dit eens met een kat die rent; haar wervelkolom buigt snel en komt snel schuin voorbij haar voorbenen! De stugheid van de wervelkolom van een paard is de reden waarom een paard ons zo goed kan dragen, dat wij op hem kunnen rijden. Paarden die veel voorwaartse drang hebben, hebben van nature al meer impuls.
• Een paard wijkt voor zijn leider; een paard wijkt voor druk. Deze essentie gebruik je bij het rijden; links aan de teugels vragen, laat het paard links kijken. Je kuiten aandrukken laat het paard voorwaarts gaan. Daarom is bij je hele omgang met paarden essentieel: het paard geeft na op druk!
• Een paard legt zich snel bij een bestaande situatie. Om daar uiting aan te geven, smakt het en knabbelt het “op niets”; deze basis vind je terug in nageeflijkheid van de mond en het schuimen tijdens werk en het rijden. Middels het uitwerken van het “wijken” principe en het nageven met de onderkaak, wordt een paard bitwijs gemaakt.
• Een paard loopt als dier van de beweging graag in balans. Door in te grijpen in de balans van het paard, kunnen we een paard beheersen.
De ruiter
• Een ruiter zit in balans zitten; hij volgt de bewegingen van het paard. Hij zit daartoe op twee zitbeenknobbels en op zijn “split” (de binnenkant van de dijen tot en met het bot boven de knieen). Hij heeft de houvast van been en hand niet nodig om zijn balans te bewaren. Zo’n ruiter heeft een onafhankelijke zit.
• Een ruiter kan zijn afzonderlijke spiergroepen aantrekken; handen, voeten, kuitspier en buikspieren worden afzonderlijk gebruikt voor communicatie met het paard. Informatie over het paard komt binnen via de zit en de handen.
• Het eigenlijke rijden vindt zijn basis in het zwaartepunt van de ruiter; Dit punt zit een handbreedte achter de navel van de ruiter. Alle veranderingen van richting en tempi worden door het spelen met het eigen zwaartepunt, geinitieerd.
• Handen dienen exclusief voor de communicatie met de mond gebruikt te worden! Hierbij is vooral de opvang van de impuls naar voren het belangrijkste onderdeel!
Het team
• Paardrijden is, als je het eenmaal gevonden hebt, niet moeilijk en licht om te doen.
• Waar het om draait is dat een paard jou tilt met zijn sterkste punt; zijn bekken en dus met zijn achterbenen . Daartoe moet het paard worden “opgevouwen”; zijn achterhand moet dieper gaan ondertreden.
• Om dieper onder te treden en dus te verzamelen, moet het paard impuls krijgen. Deze impuls wordt verkregen door het opwekken van de voorwaartse drang van een paard. De impuls moet voor (in de mond) opgevangen kunnen worden; na het geven van impuls mag het paard NIET harder gaan. De hand staat het vooruitgaan van het paard niet toe, tot het paard in zijn lijf wijkt voor de druk van de ruiterhand; daarna ontspant de ruiterhand zich ook. Dit samenspel heet het verzamelen van het paard.
• Om impuls te geven en om impuls te kunnen opvangen, moet een paard voldoende licht in omgang zijn en alle input die de ruiter geeft serieus nemen en acceptabel vinden. Om het met menselijke kracht te kunnen rijden, moet een paard licht aan de hulpen staan. Voor topprestaties is een topimpuls nodig.