Paarden in Europa; een steenoud verhaal
Uit de paarden die van nature in Europa en Azië aanwezig waren ontstonden zogenaamde oertypen. Dit zijn de voorouders waaruit onze rassen ontstonden.
In noord Europa waren er enerzijds zware en grote voorvaderen van onze trekrassen (oerbelgen). Anderzijds ontstonden er op meerder plekken kleiner rassen met meer rij-kenmerken. In elk type was steeds een mix van een of meer van de voorvaderen aanwezig. In het huidige Ardennerpaard vinden we veel kenmerken van het oude bospaard, de Dartmoor en Exmoor pony’s weerspiegelen de oude Keltische paarden en de steppepaarden zien we in de rijpaardtypes van de inheemse voorouders van onze warmbloedpaarden.
Ook het gedrag van de paarden heeft nog resten van de oude kenmerken. Pony’s leefden in grote groepen. Deze dieren zijn onderling erg sociaal en kennen weinig voedernijd. Bospaarden leefden in familieverband in moerassige riviermonden. Zij kennen een sterke matriarchaat, met een leidende merrie met haar dochters, In geval van paniek zal zo’n paard niet op hol slaan, maar zich behoedzaam voetje voor voetje terugtrekken.
Het steppetype leefde in kuddes met een hengst als leider. Wij zouden deze paarden als uitgesproken zuur beoordelen, met een sterk expressief en egocentrisch gedrag. Het slaan en bijten van de grote rijpaarden en de sterke voedernijd bij deze dieren komen uit dit type voort.
Per klimaatzone ontstonden als het ware oerrassen. Na de prehistorie begonnen mensen zich te bemoeien met de paarden. Per gebruiksdoel werden ze verder geselecteerd en gefokt. Er ontstonden streken die zich specialiseerden op de fokkerij van een bepaald type, zoals bijvoorbeeld “reispaarden”. Paarden waren een koninklijk geschenk en onderling werden genen uitgewisseld. Zo ontstonden er hele herkenbare types. Niet voor niets lijkt een Fries op een Fell en Dales-pony en een Franse Merens en een Dalinger uit Noorwegen en op een Highlander uit Schotland en op een IJslander.
Plaatselijke rassen waren in de eerste instanties alleskunners; voor rijden, trekwerk, als pakpaard en vleesproducent. Pas later differentieerde het gebruik zich meer. Sommige streken werden vermaard om hun “reispaarden”. Onvermoeibare paarden met gemakkelijke gangen, ideaal voor de bedevaartganger. Als we de oude gravures bekijken die bijvoorbeeld bij de “Canterbury tales” horen, dan zien we dat de meest geliefde reispaarden allemaal tölt of telgang liepen......
Van oudsher kwamen de laterale gangen inderdaad ook in onze streken veel voor. Wereldwijd is dat nog steeds het geval. In China, Noord- en Zuid Amerika en Zuid Afrika worden tölt en töltachtige gangen hogelijk gewaardeerd en vooral als reis- en gebruikspaarden.
In Europa zijn de laterale gangen verloren gegaan. Ten eerste kwam hier het proces van de feodalisme op gang. Een vrij kleine groep mensen kregen meer invloed, macht en middelen. Dit ging ten koste van ander groepen mensen, die de welvaart voor de beperkte groep moesten gaan verdienen. De boerenstand verarmde en het hebben van een paard werd minder vanzelfsprekend. De overblijvende dieren werden gespecialiseerder. Zware trekdieren werden gefokt uit de aanwezige zwaarder primitieve rassen. De feodale heren gaven voorkeur aan grote elegante rijpaarden om de omgeving te kunnen imponeren. Daartoe namen ze via de kruistochten ook niet töltende paarden mee uit zuid Europa en het midden oosten. Door deze specialisatie werd de comfortabele reisgang alleen nog door de echte reispaarden beoefend. Fataal voor de reispaarden was de ontwikkeling van een relatief goed berijdbaar wegennet door Europa. Meer en meer werden koetsen en wagens gebruikt voor vervoer en er werd steeds minder direct op de paarderug gereden. Zo verdween langzamerhand de laterale gang uit de paarden. En als er op een laterale gang niet echt positief wordt geselecteerd, dan verdwijnt de aanleg. Restanten laterale aanleg worden bij veel rassen nog aangetroffen. Welshponys, Shetlanders en sommige arabieren-families hebben nog steeds dieren met laterale gangaanleg. Maar alleen de paarden van de rassen waar echt geselecteerd werd op het behoud van de gangen, tonen ook (bijna) altijd gangenanaleg. Zoals de IJslander, maar wereldwijd zijn nog meer rassen gangenpaarden.