Is tölt een gang?
Wij troffen dit Interessante artikel, geschreven door de bekende IJslandse ruiter Reynir Adalsteinsson, aan in EIDFAXI International van 1-99. Hierbij een vertaling.
Is de tölt een gang? Ik waag dat in zekere zin te betwijfelen. Want wat is een natuurlijke gang? Is dat iets dat een paard uit zichzelf deed, of iets dat hij alleen toont onder de ruiter? Kunnen we iets wel een natuurlijke gang noemen als we het paard erin moeten trainen en als alleen een ervaren ruiter het eruit kan rijden? Hoewel sommige veulens in de wei de uit zichzelf tölt tenen is het maar heel zeldzaam dat een volwassen paard dat doet, als het bijvoorbeeld hele dagen los meeloopt op een trektocht.
Als we daarentegen het feit aanvaarden dat de tölt moeilijk is, een oefening in verzamelen die bijdraagt tot een soepele gang, dan moeten we van de ruiter eisen dat hij goed leert rijden en mogen we niet zomaar aannemen dat onze paarden een correcte tölt zullen tonen onder willekeurig welke ruiter.
Er bestaan uiteraard verschillen in het gemak waarmee paarden de töIt aanbieden. Een paard met goede verhoudingen, dat gemakkelijk de lendenen Iaat zakken en zijn achterbenen gebruikt om zijn gewicht te dragen, een paard dat de gewrichten in de achterhand buigt en dat goed voorwaarts is, zal gemakkelijker tölten dan een paard dat deze kenmerken niet vertoont.
De telgang is de basis
ik zal er altijd van overtuigd blijven dat de telgang de basis is voor een soepele tölt met ruime bewegingen. Dit is iets om vooral goed in gedachten te houden in het kader van de fokkerij, waar we vooral moeten kijken naar de toekomst. Natuurlijk bestaan er paarden zonder telgang maar met tölt Maar zijn dat niet juist de paarden die zich onmogelijk goed strekken omdat ze, bij voorbeeld, een te lange romp hebben of een te korte achterhand? Moeten we met zulke paarden gaan fokken, anders dan in bepaalde gevallen, om een tegenwicht te bieden voor ongewenste verhoudingen?
Op de lange termijn toch zeker niet: anders lopen we in dezelfde val waar andere landen in zijn gelopen, en rijden we uiteindelijk alleen nog maar in draf. Is het niet de verantwoordelijkheid van onze fokkerij-adviseurs (de adviseurs, niet de fokkers) om ons voor te lichten over wat een paard mooi en goed gebouwd maakt?
Een paard dat eruit ziet als een Arabier kan geen mooi IJslands paard zijn. Een IJslands paard is mooi als het toont als een IJslands paard, als het een vliegende telgang kan uitvoeren, en de tölt en de andere gangen.
Hoe is het mogelijk dat een vierganger die geen rentelgang heeft, maar door de ruiter wordt geperst in een treurig mengelmoes van laterale gangen waar hij zelf de kracht niet voor heeft, toch de maximale punten krijgt voor exterieur? Kunnen we van een IJslander, sober en gebouwd om alles te halen uit wat voor voer ook beschikbaar was en is, zodat het alle weersomstandigheden het hoofd kan bieden en toch warm kan blijven, het slanke lichaam en de lange benen van een Arabier verwachten? We zouden het exterieur van onze paarden moeten aanvaarden zoals het is:
het is het exterieur van de paarden die we hebben geërfd van onze voorouders, en dat gedurende meer dan duizend jaar is gevormd door de IJslandse natuur.
Een krachtige bovenlijn
Maar waar ik over wilde schrijven is hoe we onze paarden kunnen helpen met de tölt, met een krachtige, ongedwongen, veerkrachtige en evenwichtige tölt. Een paard dat nog niet is ingereden, vrij in de wei, draagt zo'n 60% van het gewicht op de voorbenen; en als wij daar niets aan doen neemt die verdeling alleen maar toe onder de ruiter. Om die reden moet de training tot doel hebben het paard ertoe te brengen zijn gewicht naar de achterhand te verschuiven, vooral in de tölt. Dit is alleen mogelijk als in de verschillende stadia in de training stap voor stap een bepaalde basis wordt gelegd: tact en evenwicht, ontspanning, aanleuning, recht vooruit gaan op niet meer dan twee hoefslagen, en verzameling en/of de juiste gewichtsverdeling. Pas als het paard al deze zaken heeft geleerd, mogen we verwachten een correcte tölt te kunnen rijden.
Wie zijn paard wil helpen goed te leren tölten, staat het toe een goede, sterke bovenlijn te bewaren. Vragen we ons paard zijn hoofd te hoog te dragen, dan verzwakt en buigt daardoor de rug. Er zijn twee zaken waar we vooral tegen moeten waken, omdat ze een krachtige bovenlijn verhinderen.
De eerste is een slechte, oneerlijke teugelvoering. Als de teugel een last is voor het paard kan het zijn weg niet vinden door de hals te buigen en daarvoor te worden beloond. Die last van de teugel zal er uiteindelijk toe leiden dat het paard zich gaat verdedigen, door de spieren onder in de hals te gebruiken in plaats van die aan de bovenzijde; met als resultaat een onderhals. De pees die van de hals langs de rug naar de lendenen leidt, en die de spieren van de rug moet ondersteunen zodat zij hun kracht en elasticiteit kunnen behouden, verslapt dan. We zien dit vooral bij paarden met een korte hals en een lage halsaanzet.
Een beetje is te veel
Soms hoor je iemand zeggen dat een bepaald paard zich "maar een beetje" verzet tegen het bit. Maar ook een klein beetje is altijd te veel:
zodra er ook maar enige weerstand is, verzwakt de hele bovenlijn. Bovendien gaat het paard tegen zijn ruiter werken, als gevolg van de hulpen die de ruiter zelf geeft. Als de hals en voorhand door dwingende hulpen te ver worden opgericht, voordat het paard zichzelf echt kan dragen en de kracht heeft om met gebogen achterbenen het gewicht te verschuiven naar de verder ondergebrachte achterhand, is de ruiter de oorzaak van een gebogen, verzwakte rug. Een correcte zit in combinatie met doorlopend en eerlijk teugelcontact geeft een sterke bovenlijn. Alleen dan kan het paard nageven en het hoofd fraai dragen in overeenstemming met zijn natuurlijke bouw, en alleen dan komen de schouders hoger en kan het paard zijn achterbenen vrij en ruim gebruiken.
De tweede factor die ertoe kan leiden dat een paard niet gemakkelijk tölt is wanneer het scheef (niet recht) is. Scheefheid is een door de natuur ingebouwde veiligheidsklep, voor als het paard de weg kwijt is. Net als een mens loopt een paard in cirkels, afhankelijk van hoe scheef het is, zodat het uiteindelijk altijd weer uitkomt op de plaats waar het begon. Een scheef paard gebruikt de stijve kant meer (ik gebruik de termen "stijve" en “zachte” kant, omdat ik niet zou kunnen zeggen welke van de twee sterker is) hierdoor zijn de stappen niet van gelijke lengte en zoekt het paard, tenzij we dit corrigeren, naar een sterkere aanleuning aan de stijve kant.
En als we dan proberen zo'n paard in tölt te laten gaan, kan het gebeuren dat het zijn gewicht correct draagt op het achterbeen aan de zachte kant, terwijl het andere achterbeen, aan de stijve kant, alleen afzet maar niet ondertreedt tot onder het gezamenlijke zwaartepunt van paard en ruiter; en dus onvoldoende bijdraagt tot het dragen van de last. Het resultaat hiervan is een laterale tölt zonder evenwicht, niet de dans die de tölt behoort te zijn.
Het is mogelijk
Goede ruiters corrigeren dit onbewust. Maar hoe? Sommigen weten niet hoe ze het doen, maar ze doen het wel. Het belang van de buitenteugel (iets dat ik zelf lange tijd niet heb begrepen) is hierbij nauwelijks te overschatten. Hoe kan de buitenteugel het binnenachterbeen naar de juiste plaats sturen? 1k kan me voorstellen dat veel mensen hier moeite mee hebben. Maar net als alles met rijden, is 00k dit eigenlijk heel eenvoudig.
Laten we uitgaan van een paard met een laterale tölt, waar de rechterkant de stijve kant is. Het paard draagt gewicht met het linkerachterbeen maar zet sterker af met het rechter. De truc is dan het paard licht naar rechts gebogen te rijden, zodanig dat het contact op de teugel aan de linkerkant (de buitenkant) sterker wordt. We vragen het paard naar zijn stijve kant te buigen en laten de binnenteugel (de rechterteugel) net iets losser. Als het paard dan gaat, loopt het op drie hoefslagen: het rechter achterbeen komt verder naar binnen en onder het zwaartepunt, op dezelfde hoefslag als het buitenachterbeen (het linker).
Hoe kan de buitenteugel het paard in deze positie brengen? inderdaad, het paard plaatst zijn been daar omdat het gebogen is. We kunnen het paard niet buigen met de binnenteugel, omdat het zich zal gaan verzetten als het wordt gedwongen. Het moet daarom een manier vinden om van de binnenteugel weg te komen en in deze ontspanning zijn beloning te vinden.
Alleen de buitenteugel begrenst de buiging, houdt de mate waarin de hals gebogen is correct, en reguleert de snelheid. Logischerwijze is het 00k de buitenteugel die het achterbeen naar de juiste positie voert. Hierbij nemen we uiteraard aan dat het paard goed voorwaarts gaat, daartoe aangemoedigd als het niet uit zichzelf voorwaarts genoeg is.
Dergelijke oefeningen hoeven niet in de dressuurring te worden gereden. Het gaat hier niet om een competitieklasse, het gaat om een eenvoudige methode om het voor het paard gemakkelijker te maken krachtig, veerkrachtig en in goede balans voorwaarts te gaan. De oefening hoeft zelfs geen naam te hebben, zo lang hij maar resultaat oplevert. Maar voor wie het weten wil: de oefening heet "appuyeren". Veel mensen gebruiken hem al met goed resultaat zonder de naam ervan te kennen: die kennen ze dan nul
Tot slot
In dit artikel heb ik de nadruk willen leggen op het feit dat we niemand een genoegen doen door beginners en onervaren ruiters te vertellen dat de tölt zo gemakkelijk te rijden is en dat ze daarvoor niets hoeven te leren.
Wanneer we de tölt-training beginnen, moeten we bovendien goed bedenken dat het de spieren zijn, vooral die in de lendenen en buik, die moeten aanspannen om de achterhand te buigen en de lendenen lager te brengen. Vooral als het paard lang niet getraind is of als we een merrie rijden die net een veulen heeft gehad, zijn deze spieren niet op hun taak voorbereid.
Een paard dat in de wei loopt te grazen verzamelt zichzelf niet, en draagt ook zijn gewicht niet op de achterbenen. Anderzijds kan een paard ook verzameld gaan zonder zich voort te bewegen, zoals in de levade (waar het paard "zit" of zich verheft in stilstand). Dit wordt beschouwd als een voorbeeld van de hoogst mogelijke graad van verzameling, waar het gewicht vol komen door de achterbenen wordt gedragen.
Het is daarom van het grootste belang de spieren langzaam op te bouwen en om te werken aan een goede bovenlijn en een sterke rug, aan recht voorwaarts gaan op twee hoefslagen en aan een evenwichtige ontwikkeling van die paarden die niet aan beide kanten even sterk zijn".
Bron EIDFAXI International, nr. 1-'99; met dank aan Bngitvan Loggem voor de vertaling.