Tölt rijden



Tölt kan je alleen rijden als het paard voldoende nageeflijk is in de mond en goed voorwaarts is voor de benen. IJslanders lopen in de regel graag en vooral wanneer ze buiten lopen volstaat een licht commando om voorwaarts te gaan.

Kenmerkend voor het tölt rijden is dan ook de trotse houding van de paarden. Vaak spettert een IJslander in tölt echt: met een trotse houding en wapperende manen.
Om te kunnen tölten moet een paard zijn achterhand behoorlijk onderbrengen om daarmee een groot deel van het gewicht te dragen. Om zijn voorbenen voldoende te kunnen heffen, moet hij zijn voorhand omhoog kunnen tillen om zo ook zijn hoofd hoog en trots te dragen.

De theorie is dat je het paard vanuit stap aandrijft met de kuiten of bovenbenen. Want, de meest IJslanders zijn voor volwassenen zo klein dat ze alleen met de bovenzijde van de kuiten gedreven kunnen worden. Je drijft een IJslander daarom aan met je zit, de achterkant van je bovenbenen en de bovenkant van je kuiten. Het paard zal door de drijvende hulp sneller willen en daardoor meer druk op het bit ontwikkelen. Je hand geeft niet mee, maar door minimale kneepjes in de teugels (zogenaamde "halve ophoudingen") worden de voorhand en het hoofd van het paard omhoog gereden. Met de kuiten drijf je het paard dus voorwaarts tegen het bit omhoog. De achterhand treedt daardoor dieper onder en zakt. Deze spanning voel je ook in de paarderug komen. Op het juiste moment, als het hoofd in de goede positie is en de achterhand voldoende diep ondergetreden, geeft je hand ruimte ("nageven") en het paard zal aantölten. Het voelt dan alsof je door het paard omhoog wordt gevoerd, de lucht in!

Uit de wetenschap dat een goede tölt tussen draf en telgang in ligt, kun je begrijpen dat een paard met voldoende laterale aanleg gemakkelijker zal gaan tölten. En dat het dus mogelijk is dat er IJslanders zijn die niet of nauwelijks kunnen tölten, maar een sterke voorkeur hebben voor een andere gang. Omdat een IJslander in de "middelste versnelling" de keuze heeft tussen 3 gangen (of een glijdende overgang van draf, via tölt naar telgang), zul je de tölt altijd min of meer moeten blijven onderhouden en bevestigen. Eigenlijk moet je samen steeds blijven spelen en zoeken naar de balans tussen de gangen. Zodat jij en je paard weten welke gang bedoeld wordt.
Tijdens de training van (vooral) jonge paarden zul je merken dat de voorkeur voor een gang kan veranderen. Dat betekend dat je weer even aan de slag moet om de gewenste gangen te bevestigen.
IJslanders kunnen echter nog meer variëren in de gangen: in de tölt kunnen ze ook nog een galoprolletje maken. In dat geval heeft een schouder meer vrijheid en gebruikt deze voor een galoprolletje met een voorbeen. Meestal zijn deze paarden iets scheef gesteld. Bijvoorbeeld doordat hun manen aan een zijde hangen hebben ze een voorkeur om hun hoofd licht naar de andere kant te buigen. Gemakkelijk krijgt nu een schouder extra vrijheid. Als we dan wat meer snelheid vragen zal het paard vlug een rolletje in de tölt introduceren. De oplossing is om het paard recht te stellen of hulpen te geven voor de andere galop.

Het spetterende comfort van de tölt en het spel met de balans tussen de gangen maakt IJslanders zo boeiend!